Column 13 – Geen taaislijmziekte

Column 13 – Geen taaislijmziekte

De deur van Timo’s ziekenhuiskamer vliegt met een zwaai open. Ik schrik op. Ik zit met Timo samen op de grond te spelen. Duplo, dat vindt hij leuk. Ik bouw iets veelkleurigs en hoogs en Timo duwt dat dan zo hard mogelijk weer in elkaar. Dat is het spelletje. Hij schatert elke keer als de toren in elkaar klettert en klapt daarbij vrolijk in zijn handjes. Ik bouw vervolgens weer op en zorg tegelijkertijd dat Timo niet in de knoop raakt met de sondevoedingslang, die vastzit aan de paal waaraan de zak met sondevoeding hangt. Een onmogelijk taak, aangezien hij niets anders doet dan draaien en rondtollen.
Maar nu zit ook hij stil en kijkt naar de openslaande deur. De kinderarts stormt binnen. Ze heeft de uitslag van de zweettest. Ze gaat me vertellen of Timo wel of geen taaislijmziekte heeft.

 

Dat is waar we de afgelopen dagen op hebben gewacht. “De uitslag duurt ongeveer een week” werd me verteld nadat ik enkele dagen geleden in het academische ziekenhuis zat, waar Timo onderzocht werd op deze vreselijke ziekte. De kinderarts vertelde al eerder dat ze had aangedrongen op een zo spoedig mogelijke uitslag. Ze zag onze spanning en wist dat zowel Alexander als ik geen oog dicht deden, zolang dit zwaard van Damocles boven onze hoofden hing.

En nu was ze hier en ineens wist ik niet meer of ik het wel wilde weten. Ik wacht al maanden op een diagnose en het niet weten wat je kind heeft is onaanvaardbaar. Maar de eventuele bevestiging van een ziekte waarmee hij niet oud zal worden, zou ik niet kunnen verdragen. Dan liever onwetend en hoopvol. Dan zou er tenminste ruimte zijn om te dromen en te fantaseren over een toekomst vol mogelijkheden. Toch zou de kinderarts binnen enkele momenten richting gaan geven aan Timo’s toekomst. En aan de toekomst van ons als gezin.

 

Ze komt binnen, kijkt me aan en ik zie de tranen in haar ogen. Deze vrouw -onze rots in de branding- die altijd in control is, komt naar me toe en slaat haar armen om me heen. Ik begin al te huilen voordat ik hoor wat de uitslag zal zijn. “Het is goed Marieke, hij heeft geen taaislijmziekte.” Haar woorden lijken vertraagd binnen te komen en ik moet gaan zitten voordat ik besef wat ze heeft gezegd. Het is goed. Er is hoop, er is toekomst.

 

Timo komt naar me toe en slaat vrolijk met een stuk Duplotoren tegen m’n knie aan. Ik lach door mijn tranen heen, til hem op en druk hem stevig tegen me aan. Mijn jongetje, mijn ventje, mijn kleine strijder. Ik zal net zoveel Duplobouwwerken voor hem maken als hij wil. En hij mag ze ook allemaal stukmaken. Gewoon, omdat hij er is en ik van hem hou. En ik me meer dan ooit realiseer dat het hebben en houden van een kind geen vanzelfsprekendheid is.

Column 12 – Taaislijmziekte?

Column 12 – Taaislijmziekte?

Ik zit in de centrale hal van het academische ziekenhuis. Het bankje waarop ik zit, staat tegenover een zuil met posters. Op die posters staan stuk voor stuk schattige kindergezichtjes met daaronder teksten als ‘Leven met een hartprobleem’ of ‘Chronische pijn, wat doet dat met je’. Ik neem ze waar, maar zie ze niet. Ik kan ze niet verwerken, want ik ben alleen maar bezig om mijn adem onder controle te krijgen en niet in paniek te raken. Want Timo is zojuist getest op taaislijmziekte. En alles in mij schreeuwt nee. Geen taaislijmziekte. Mijn kind moet ouder worden dan ik.

 

De afgelopen dagen lag Timo weer opgenomen op de kinderafdeling. Volle longetjes, hoesten, benauwd en om de haverklap overgeven. In onze zoektocht naar een diagnose stond er al een afspraak bij de internist in een academisch ziekenhuis gepland. Dus ik ben vanaf de kinderafdeling vertrokken naar de poli Interne geneeskunde voor een verkennend gesprek met de internist. Althans, dat dacht ik. Ik wist niet dat er direct een aantal onderzoeken gedaan zou worden, waaronder een onderzoek naar taaislijmziekte. Als ik dat had geweten, dan was ik niet alleen gegaan. Dan zou Alexander mee zijn gekomen, zodat ik nu niet in mijn eentje in deze hal zou zitten.

 

Nadat de internist de geplande onderzoeken had opgesomd, ben ik op de automatische piloot de gangen en hallen van het grote ziekenhuis doorgegaan. En terwijl ik zat te wachten op de zweettest die afgenomen werd om taaislijmziekte te kunnen diagnosticeren, ben ik gaan googelen op internet. En googelen in een groot ziekenhuis met een klein ziek kindje naast je, is geen goed idee. Ik kon zo goed als alle symptomen van deze afschuwelijke ziekte afvinken. Per vinkje werd mijn hartslag hoger en mijn ademhaling sneller.

 

En nu zit ik hier op het bankje en ben ik voor het eerst bang dat ik mijn kind ga verliezen. Deze gedachte heb ik nooit eerder gehad, maar nu lijkt het zo dichtbij en reëel. De wereld om me heen is een schimmig veld van verre geluiden en wazige beelden. Ik zie slechts de zuil met de kindergezichtjes, mijn slapende zoon en zijn afgeplakte handje. Onder de pleister op zijn hand ontstaan nu de zweetdruppeltjes die straks het eventuele bewijs zullen zijn van taaislijmziekte. Ik voel me zo klein en machteloos en lever daar in die grote hal een gevecht met mezelf. Een gevecht tegen de paniek, de wanhoop en de angst. Wat zou ik graag schuilen bij iemand en wegduiken in een paar veilige armen.

 

Dan gaat mijn telefoon. Het is Marion, de maatschappelijk werkster van de kinderafdeling. Degene die er is voor de ouders en ze ondersteunt met een luisterend oor en praktische hulp. Ik neem op en hoor haar stem. “Hoe gaat het daar?” vraagt ze. En ik breek. Terwijl ik wegduik in mijn sjaal, komen mijn verdriet en angst naar buiten. Mijn woorden en tranen buitelen over elkaar en moeten voor Marion onbegrijpelijk zijn. Maar ze is er en luistert. En ik voel me niet meer zo verloren als daarnet. “Als jullie zo weer terug zijn op de afdeling ben ik er nog.” Ik kan niet wachten totdat we weer thuis zijn op de inmiddels zo vertrouwde kinderafdeling. De plek waar je als ouder even niet dapper hoeft te zijn. Want dat lukt nu niet.

Column 11 – Mama is moe

Column 11 – Mama is moe

“Goed, dank voor het telefoontje.” Ik hang de telefoon op en zak op de rugleuning van de bank. Ik staar naar de grijze lucht buiten en laat de boodschap van de kinderarts op me inwerken. Timo heeft geen coeliakie. Enerzijds fijn, het bespaart een heleboel gedoe. Anderzijds verlang ik zo ontzettend naar een diagnose. Een houvast, zodat ik een beetje beter weet wat de toekomst gaat brengen, waar ik me op moet voorbereiden. Maar nu dobberen we als gezin weer rond op de zee van onwetendheid en niet gestelde diagnoses.

Ondertussen gaat het overgeven onverminderd door en blijft Timo – ondanks de sondevoeding – te klein en te mager.

 

Hoe houd je je als moeder staande wanneer je de zorg moet dragen voor een ziek kind, maar ook voor de rest van je gezin? Hoe combineer je deze zorgtaak met je werk? En met je sociale leven? Wanneer schrap je verantwoordelijkheden en wanneer doe je dat bewust niet? Ik weet het soms niet en voel me de laatste tijd steeds vaker als een wandelaar op het Wad. Ik moet door, maar mijn benen worden naar beneden gezogen en elke stap vooruit kost meer en meer moeite.

 

Ik werk nog, ondanks dat mijn agenda gevuld is met geplande en ongeplande ziekenhuisopnames. Het feit dat ik altijd moet puzzelen en schuiven met afspraken, wint het vooralsnog niet van de voldoening die ik uit mijn werk haal. De drie dagen dat ik niet alleen maar moeder van een ziek kindje ben, maar ook werknemer, collega en gewoon Marieke, maken dat ik de zorgtaak thuis beter kan dragen. Ik praat op mijn werk bewust niet veel over wat er thuis allemaal aan de hand is, juist omdat ik er ook even niet aan wil denken.

 

Maar zo langzamerhand begint de zwaarte van het zorgen zijn tol te eisen. Ik ben zo moe, ik hoest onafgebroken en heb om de haverklap koorts. Paracetamol koop ik in grootverpakkingen en mijn sociale leven is een slap aftreksel van wat het ooit was. Wanneer ik met vriendinnen eet of in de kroeg sta, ben ik er maar half bij. Mijn oren suizen, er zitten watten in mijn hoofd en ik volg de gesprekken nauwelijks. Het ergste van alles vind ik dat ik niet meer echt kan lachen. Ik voel geen vrolijkheid en kan me niet meer herinneren wanneer ik voor het laatst echt lol heb gehad. De lach die ik soms weet te forceren is er een van weggedrukte tranen. Het is een lach die de krop in mijn keel naar beneden moet duwen. Want voor tranen is er nu simpelweg geen ruimte. Ik weet dat als ik nu toegeef aan mijn angst en verdriet er voorlopig geen weg terug is. En ik moet nog blijven staan, overgave is geen optie. Maar soms twijfel ik of overeind blijven het juiste is om te doen. Ik weet het niet. Zolang er geen uitweg en geen zicht op betere tijden is, zal ik doorgaan en een glimlach forceren.

 

Maar nu laat ik me op de bank zakken en aanschouw de herfstlucht. De grijze wolken trekken in rap tempo voorbij. De takken van de boom zwiepen wild. Terwijl de bladeren van de takken gerukt worden, plenzen er dikke druppels tegen het raam. Buiten stormt het, terwijl ik zelf doe alsof het nog steeds lente is. Nog even, zolang het nog lukt.

Column 10 – Biopt

Column 10 – Biopt

Ik trek het blauwe operatiepak aan en wurm mijn schoenen in de bijpassende overschoenen. Het blauwe mutsje leg ik nog even naast me neer. In het ziekenhuisledikant naast me ligt Timo in een operatiejasje met beertjes erop. Hij woelt heen en weer en kijkt Alexander en mij vrolijk aan. Hoe leg je zo’n kleintje uit wat er gaat gebeuren? Hoe bereid je hem voor op het feit dat hij zometeen onder narcose gaat en dat de artsen zullen kijken in zijn maag en darmen? Want dat is wat ze gaan doen. Na zoveel maanden ziek zijn, spugen en vele ziekenhuisopnames wordt er nu gerichter gezocht naar de oorzaak van alle problemen.

 

Inmiddels is Timo toe aan vaste voeding en samen met de kinderarts hoopten we dat dit een eind zou maken aan zijn voedingsproblemen. Maar helaas is ook dit opnieuw een weg zonder end; elke maaltijd die hij eet komt er vrijwel direct weer uit. Ook zijn sondevoeding weet hij niet binnen te houden. Hij geeft zo’n vijf à zes keer per dag over. De rollen keukenpapier en flessen allesreiniger zijn inmiddels vaste attributen wanneer Timo aan zijn maaltijd begint. Tijdens de maaltijden zijn we er tegenwoordig op voorbereid dat zijn eten er weer uitkomt. Maar op zoveel andere momenten zijn we dat niet.

 

Zo wilde ik gaan uitwaaien met de kinderen aan het strand. Even geen gestress, maar lekker uitrazen aan zee. Dat het zo’n drie kwartier rijden was, nam ik voor lief. Met een beetje mazzel zouden de kinderen achterin de auto slapen. Maar zoals dat gaat met goede plannen, besloot het lot anders en reed ik vlak voor Amsterdam de file in. Op ongeveer hetzelfde moment gaf Timo over. En niet zo’n beetje ook. Hij zat niet alleen zelf van top tot teen onder, maar ook Caat die in het autostoeltje naast hem zat kreeg de volle lading. En daar sta je dan op de A10, met twee kinderen in tranen en niet in staat om ze te troosten of schoon te maken. Pas toen ik stapvoets bij de eerste afrit was gekomen, kon ik troosten, boenen en omdraaien richting huis.

 

Coeliakie, ook wel glutenintolerantie, is de term die de artsen noemden. We zijn wel gewaarschuwd. De kans is niet groot dat ze iets gaan vinden. Om coeliakie te diagnosticeren kan je een bloedonderzoek doen of een darmbiopt nemen. Uit Timo’s bloedonderzoek kwam niks afwijkends. Een darmbiopt heeft pas zin, nadat de darmen enkele maanden gluten hebben moeten verwerken. Omdat Timo slecht eet, heeft hij extra glutenpoeder door zijn voedingen gekregen. Maar na zes weken onafgebroken overgeven, vindt de arts het mooi geweest. “Dit trekt hij niet langer, we gaan hem onderzoeken.” Zou dit het dan zijn? Gek genoeg hoop ik er bijna op. Liever een rottige diagnose dan geen diagnose. Ik ben het zat dat ik niet weet wat er aan de hand is en met coeliakie is volgens mij wel te leven.

 

En nu ligt mijn kereltje hier, op de zaal van de dagbehandeling. Om ons heen liggen kinderen aan infusen, worden bedden af en aan gereden en klinkt er zo nu en dan hartverscheurend gehuil. Timo is vrolijker dan wij. Wij zitten en wachten. Ik heb een tijdschrift in mijn handen, maar lezen lukt niet. Alexander staat af en toe op en ijsbeert heen en weer. En dan ineens klinken daar de woorden die we tegelijkertijd wel en niet willen horen. “Timo, ik kom je ophalen.” Ik pak het blauwe operatiemutsje op en loop mee. De klapdeuren door, de gangen naar de operatiekamer in.

Slaap!

Slaap!

Slaap!

Dat een goede nachtrust noodzakelijk is, dat weten we wel. Maar hoeveel uur heb je nou echt nodig? En is een alcoholisch slaapmutsje wel of niet de hack voor een goede nacht? Lees hier alle need to knows voor een uitgerust gevoel.

Hoeveel uur?
Onderzoek heeft uitgewezen dat iemand tussen de 18 en 60 jaar minimaal zeven uur nodig heeft voor een optimale gezondheid. Het gemiddelde ligt tussen de zeven en negen uur. Slechts 1% van de mensen kan met minder dan zeven uur slaap toe.

Onvoldoende slaap
Slapen krijgt steeds minder prioriteit doordat er zoveel afleiding is. Vooral schermtijd wint het vaak van slaaptijd. Zonde, want voldoende slaap is de ultieme me-time. Maar waartoe kan te weinig slaap leiden?

  • Een verminderd concentratievermogen;
  • Gevoelens van angst, negativiteit of boosheid;
  • Gezondheidsklachten zoals diabetes, obesitas en hartklachten;
  • Verhoogde eetlust
  • Huidproblemen, zoals rimpels, onzuiverheden en roodheid.

De don’ts
Drink liever geen alcohol meer als je een goede nachtrust wil. Je valt er snel van in slaap, maar het verstoort de tweede fase van je slaap. Hierdoor slaap je minder diep. Ook koffie kan je uit je slaap houden, caffeïne werkt nog zes uur door. Dus drink na 16.00 geen koffie meer

What to do
Wat kan je doen voor een goede en lange nachtrust? Allereerst; doe je telefoon en laptop een uur voordat je gaat slapen aan de kant. Het blauwe licht van je scherm verstoort je melatonineaanmaak. Je brein ervaart het kunstlicht als daglicht en houdt je wakker. Neem liever een warm bad, lees een boek, mediteer of luister een relaxed muziekje. Maak tot slot de slaapkamer goed donker en pak die acht uur slaap.

Slaap is een mindset. Maak het weer eens prioriteit, want het levert je zoveel op!

Column 09 – Dappere dodo

Column 09 – Dappere dodo

Verbijsterd staar ik de medewerkster van de slagerij aan. Heb ik dit nu echt goed gehoord? Maar voordat ik verder kan twijfelen over eventuele wanen in mijn hoofd, zegt ze het nog een keer. “Best makkelijk toch, zo’n sonde? Hoef je tenminste nooit meer eten te geven. Hup, spuit erin en klaar.” Zwijgend pak ik mijn portemonnee, betaal en duw de kinderwagen naar buiten. Timo kijkt vrolijk naar het plakje worst in zijn handen, dat hij van dezelfde slagersvrouw kreeg.

Ik realiseer me steeds meer dat je je maar zo weinig kan wapenen tegen de grilligheid van het leven. Hoewel het lijkt alsof geluk maakbaar is, zijn er zoveel dingen die je simpelweg niet bedenkt en in de hand hebt.
Toen ik aan kinderen begon, had ik er natuurlijk nooit bij stilgestaan dat ik een ziek kindje zou kunnen krijgen. En toen Timo steeds vaker ziek werd, had ik ook niet bedacht dat je een zorgenkind zonder diagnose kon krijgen. En bij het plaatsen van zijn eerste sonde, had ik zeker niet kunnen bedenken hoe de buitenwereld daarop zou reageren.

In eerste instantie waren het de vragende blikken waar ik het meest last van had. Ook nu nog voel ik mensen kijken en zie ik ze elkaar aanstoten. Wanneer mijn blik die van hun ontmoet, kijken ze weg of zijn ze ineens verdiept in hun telefoon. Vraag het dan gewoon, roept alles in mij. Vraag en ik vertel je wat er aan de hand is. Maar kijk niet zo. Ik ben trots op mijn jongetje en hij is zoveel meer dan een klein mannetje met een kaal hoofd en een sonde. Hij heeft gewoon nog niet zoveel haar, dat had zijn zus ook niet. Tegelijkertijd realiseer ik me dat je niet zomaar aan een wildvreemde vraagt wat er aan de hand is. Ik kijk zelf ook als ik iets afwijkends aan iemand anders zie. Dat is nu eenmaal hoe het gaat.

Maar soms zijn er dagen dat ik het niet trek. Dat ik de priemende blikken in mijn rug niet verdraag. Dan blijft ik thuis. Als ik er ’s nachts talloze keren uit ben geweest, als Timo wederom zijn volledige voeding eruit heeft gegooid, als ik radeloos ben van de zorgen en het niet weten wat er toch aan de hand is met mijn jongetje… Op die momenten is de buitenwereld te confronterend en kies ik de weg van de minste weerstand.

Vandaag niet. Na de slager loop ik door naar het koffietentje op de hoek. Ik bestel een latte, zoek een bankje in de zon en sluit mijn ogen heel even. De najaarsstralen verwarmen mijn gezicht. Als ik mijn ogen opensla, staat er een oudere dame naast Timo’s kinderwagen. In onvervalst plat Amsterdams begint ze tegen hem praten. “Hé dappere dodo, wat ben jij een stoer kereltje.” Ze werpt hem een glimlach toe en loopt dan door. Nieuwsgierig kijkt Timo haar na. Ik kijk naar hem en een golf van trots gaat door mijn lijf. Want hij is toch mooi mijn dappere dodo en dat mag heel de wereld weten.

Column 08 – Met de sonde thuis

Column 08 – Met de sonde thuis

Timo zit op de grond te spelen. Zijn knuffel haas ligt naast hem en in zijn handjes houdt hij een knisperboekje. Hij lacht wanneer hij zichzelf in het spiegeltje op de middelste pagina ziet. Vanaf de bank bekijk ik hem en zie zijn geïrriteerde wang links en zijn beplakte wang rechts. Vanonder de witte pleister loopt de sonde z’n neus in. Terwijl ik naar hem kijk en me afvraag of hij veel last heeft van het slangetje dat via z’n keel naar zijn maag loopt, zie ik zijn knuistje naar zijn neus gaan. Nog voor ik kan reageren, wrijft hij, haakt met zijn vinger achter het slangetje en trekt hem er in een fractie van een seconde uit. Hij schrikt, is even stil en begint dan onbedaarlijk te huilen. Als ik op de grond naast hem ga zitten en hem stevig tegen me aandruk, onderdruk ik een snik. Eerst hij, dan ik. Ik weet wat er weer komen gaat en hij zal zich dat nu nog niet realiseren.

Het is de derde keer in vier dagen dat de sonde opnieuw ingebracht zal moeten worden. Gelukkig is Caat op de peuterspeelzaal en zal ze er dit keer geen getuige van zijn. Gistermiddag was ze dat wel. Ook toen trok Timo per ongeluk het slangetje eruit en moest ik de thuiszorg bellen om de sonde opnieuw te komen plaatsen. Tegen de tijd dat de dienstdoende verpleegkundige kwam, had ik Caat al geïnstalleerd achter Peppa Big.

Terwijl ik Timo op schoot had en zijn handjes vasthield, begon de verpleegkundige aan het inbrengen van de sonde. De liedjes die ik zachtjes in Timo’s oor zong misten elk doel en hij schreeuwde alsof zijn leven er vanaf hing. Bij de eerste poging kokhalste hij zo erg, dat de sonde er via zijn mond weer uitkwam, net als zijn eerdere voeding van die dag. Ook de tweede poging lukte niet en het huilen en overgeven gingen naadloos in elkaar over. Bij de derde poging zat de sonde op z’n plek, lag de vloer vol braaksel en liep het zweet in straaltjes over mijn rug.

Terwijl ik mijn mannetje tegen me aandrukte en hij zijn kopje verborg in mijn hals, zag ik vanuit mijn ooghoek Caat staan. Twee grote ogen in een bleek gezichtje keken me uitdrukkingsloos aan. Ze stond, staarde en zei niks. Met mijn vrije hand probeerde ik haar naar me toe te trekken, maar het enige wat ze deed was terugdeinzen en me strak aankijken. Ik hield haar blik vast, gaf Timo aan de verpleegkundige en stak nu ook mijn andere arm naar haar uit. Maar voordat ik haar vast kon pakken, trok ze een sprint naar haar kamer en dook haar bed in. Ik ben naast haar gaan liggen met mijn armen om haar heen. Haar blonde peuterstaartje kriebelde in mijn neus, ik voelde een traan op mijn arm terechtkomen. Ik hield haar net zo lang vast totdat haar lijfje zich ontspande.

Maar nu is ze op de peuterspeelzaal. Ik bel de thuiszorg of ze zo snel mogelijk willen komen. Het liefst vóór half twaalf. Ze zijn er binnen een half uur en ik ben ze dankbaar vanuit mijn tenen.

Column 07 – Sonde

Column 07 – Sonde

Daar ligt hij in z’n ziekenhuisbed met een pleister in de vorm van een hartje op zijn wang. Als ik niet beter zou weten, zou ik het grappig hebben gevonden. Of schattig. Maar nu ik weet dat er onder dat hartje het slangetje van een neussonde zit, breekt mijn hart van verdriet en angst. Hoe akelig moet dit voor een baby van een half jaar aanvoelen? En hoe moet ik hem nou knuffelen? Straks duw ik per ongeluk tegen het slangetje aan of erger nog, trek ik hem er weer uit en moet de sonde opnieuw ingebracht worden. Sinds ik zijn oorverdovende gehuil heb gehoord bij het inbrengen van ervan, kan ik alleen maar hopen dat hij dit niet nogmaals hoeft te ondergaan.

Timo krijgt een sonde, om te voorkomen dat hij uitdroogt. Wie van jullie blijft erbij?” Alexander moet de paniek in mijn ogen hebben gezien en antwoordt resoluut dat hij dat zal zijn. Ik knik zwakjes en wacht op de gang voor de deur van de behandelkamer. Achter de deur hoor ik geroezemoes van stemmen van de twee verpleegkundigen die op dit moment met mijn kind bezig zijn. De plotselinge gil van Timo verraadt dat het daadwerkelijke inbrengen van de sonde begonnen is. Er lijkt geen eind te komen aan zijn onbedaarlijke gehuil. De geluiden uit de behandelkamer vullen de lege ziekenhuisgang. Ik weet niet of ik wil blijven staan of zitten. Ik sta onvast, maar zitten voelt niet juist nu mijn kind pijn lijdt en mijn man hem in de behandelkamer zo moedig bijstaat. Gaan zitten voelt als verraad aan beiden. Blijven staan is mijn geringe bijdrage aan het geheel. Dus ik sta, want staan is het meest betekenisvolle wat ik nu kan doen.

Na de hartverscheurende herrie is het ineens stil. De deur gaat voorzichtig open en Alexander komt met Timo naar buiten. Timo met een pleisterhartje op zijn wang en een slangetje in zijn neus. Alexander met een blik in zijn ogen die het midden houdt tussen ontreddering en verdriet. We kijken elkaar een moment aan en dan glijdt mijn blik naar het kleine hoopje ellende, dat zijn hoofdje heeft neergelegd op Alexanders schouder. Ik leg mijn hoofd op zijn andere schouder en sla mijn armen om mijn mannen heen. Zo staan we in die lege ziekenhuisgang. We blijven staan en voelen alleen elkaar. We blijven staan totdat we alle drie de kracht hebben om terug te gaan naar Timo’s kamer, waar we ineens ouders van een kindje met een sonde zijn. En terwijl we zo staan, verleggen we weer een grens. Want dat is wat je doet als ouder; je rekt grenzen op die je vóór het ouderschap niet eens voor mogelijk had gehouden. Zonder het uit te spreken weten we allebei dat we ook dit weer samen aan zullen gaan.

Column 06 – Vlieland

Column 06 – Vlieland

Inmiddels ken ik de afvaarttijden van de veerdienst van Vlieland naar Harlingen uit mijn hoofd en blijf ik ze als een soort mantra herhalen. Om 18.55 uur gaat de laatste boot en morgenochtend om 07.00 uur de vroege. Wat een ontspannen gezinsuitje had moeten worden, wordt een weekend from hell. In plaats van uitwaaien op het strand en quality time met het gezin, hebben we een hotline met de dienstdoende kinderarts van ons vaste ziekenhuis. Durven we de nacht nog aan, of moeten we de avondboot naar huis pakken? En als we toch de nacht blijven, is Timo morgenochtend dan niet uitgedroogd?

Na de stressvolle afgelopen maanden met onze huilende, niet-etende en niet-slapende baby hebben we er als gezin behoefte aan om er een weekend tussenuit te gaan. We zijn allemaal dol op de wadden en op Vlieland in het bijzonder, vanwege de zaligmakende rust. Mijn ouders gaan mee, zodat Alexander en ik ook een paar uur kunnen bijslapen. Opladen en bijtanken; dat is het plan. Maar alles wat we de laatste maanden plannen, pakt volledig anders uit. Zo ook onze relaxtrip.

Timo is ziek. Al sinds zijn geboorte heeft hij een nare hoest en nu heeft hij hoge koorts. Hij is altijd al een moeilijke drinker, maar vanaf het moment dat we de haven van Harlingen uitvoeren, weigerde hij zijn voeding in alle toonaarden. Inmiddels heeft hij al bijna vierentwintig uur nauwelijks vocht binnen. Een paar hapjes gepureerde peer, meer niet. Ik zie hoe moeilijk hij het heeft. De onrust woekert door mijn buik en ik bel vandaag al voor de derde keer met de kinderarts. Inmiddels is Timo een bekende in het ziekenhuis en kennen alle artsen zijn problematiek. Onze zorg wordt serieus genomen.  De arts vertelt me waar ik op moet letten. Heeft hij nog plasluiers? Maakt hij nog tranen aan als hij huilt? Hoewel minimaal, produceert hij beide nog een beetje.

Wat moeten we doen? We hebben zo naar dit weekend verlangd. Naar huis gaan betekent dat we Caat moeten teleurstellen, die al zo veel heeft moeten incasseren sinds haar broertje er is. Dit weekend was ook voor haar, misschien wel juíst voor haar. Als ik haar stralende gezichtje zie wanneer ze samen met opa op de fiets door de duinen rijdt, voel ik dat we er alles aan moeten doen om dit weekend te laten slagen. We besluiten om de nacht nog door te gaan en de volgende dag de boot naar huis te nemen.  De kinderarts zegt dat het kan.

Maar als we de volgende dag de haven van Vlieland uitvaren en ik een laatste blik werp op het brede zandstrand, weet ik dat we moeten opschieten. Het harde huilen heeft plaatsgemaakt voor een verontrustende stilte. Timo slaapt, al urenlang en lijkt nauwelijks nog energie te hebben om zijn ogen open te doen. Terwijl Caat enthousiast wijst naar de voorbijgaande schepen en de zeehonden op de zandbanken, kost het me moeite om een glimlachen te forceren. Wat zou ik graag haar onbezorgdheid delen en me verwonderen over al het moois dat we zien. Maar mijn hoofd probeert de boot harder te laten varen, de snelweg filevrij te maken en de kinderarts klaar te laten staan. Met verwaaide haren en het zand nog aan onze schoenen staan we een paar uur later op de Eerste Hulp. Misschien was het beter geweest om toch die eerdere boot te nemen.

Column 05 – Een kruisje achter mijn naam

Column 05 – Een kruisje achter mijn naam

Een sociale opname. Dat was het. De kinderarts legt me uit dat er verschil is tussen een opname waar er acute medische noodzaak voor het kind is en een opname waar er sociale noodzaak bij de ouders ligt. Wij zijn er nu een uit de laatste categorie. Hoewel ik de uitleg en reden heel goed begrijp, voel ik me toch lichtelijk een falende ouder. Zijn Alexander en ik aanstellers? Of te incapabel om een huilbaby te kunnen handelen?

Wanneer ik denk aan ouders bij wie een sociale opname nodig is, heb ik daar toch het beeld van onvermogend ouderschap bij. Ouders die een kruisje achter hun naam hebben staan in de registers van het ziekenhuis en bij wie Jeugdzorg al om de hoek loert en zich klaarmaakt voor een interventie. Hoeveel kruisjes staan er achter de naam van ons gezin? Hoe wordt er door de kinderartsen en verpleegkundigen onderling over ons gesproken? Misschien vinden ze me labiel en wellicht hebben ze een punt. Iemand hoeft maar in zijn vingers te knippen en ik huil.

Toegeven dat je hulp nodig hebt is een heikel punt. Althans, voor mij. Het vereist kwetsbaarheid. Je geeft aan dat je iets niet kan of niet aankan. En is iets niet kunnen niet een vorm van mislukken? Zeker als het om het verzorgen van je eigen kind gaat.

Als je kind in het ziekenhuis ligt, lijkt het leven op pauze te gaan. Op een kinderafdeling hoef je zelf niet na te denken. Het eten komt op gezette tijden, de verpleegkundigen hebben de regie over je kind en gedurende de dag lopen de maatschappelijk werker, de diëtist, de logopedist en de kinderarts in en uit. Als ouder onderga je het levensritme van het ziekenhuis en word je gezien en erkend in de problematiek die er is.

Voor de buitenwereld is het moment van een ziekenhuisopname een teken om hulp te bieden. “Laat maar weten als ik iets kan doen” hoor ik veelvuldig. Hoe goed bedoeld ook, dit zinnetje helpt niet. Want ik heb geen energie om te bedenken wat ik nodig heb.

Eenmaal thuis neemt het leven zijn dagelijkse vorm weer aan. Hoewel het fijn is dat Timo er weer gewoon is, mis ik het feit dat ik zelf even niet hoef na te denken. De pauzeknop is uit, de fast forward staat weer aan. We struggelen als gezin verder.

En dan ineens is daar vriendin A, die tachtig kilometer verderop woont. En zelf in een zwaar medisch traject zit. Ze staat op de stoep met een grote schaal homemade lasagne in haar handen. Voor morgen heeft ze soep gemaakt en ze verexcuseert zich dat het niks bijzonders is. Ze heeft de wallen onder mijn ogen en de puinzooi in ons huis gezien. Ze heeft voor ons gekookt, is in de auto gestapt en staat nu op de stoep. Het is alles wat ik nodig heb.

Ik realiseer me dat het niet uitmaakt of we wel of niet een kruisje achter ons naam hebben staan. Feit is dat het niet gaat zoals we zouden willen, maar dat een sociale opname ook de uiteindelijke oplossing niet is. De kracht zit hem in de kwetsbaarheid en in het durven aangeven dat we als gezin hulp nodig hebben. Dus dat is wat ik doe. We krijgen hulp van meerdere kanten en het voelt ok. Ik kan zowaar een beetje achteroverleunen

Column 04 – En nu ik

Column 04 – En nu ik

Een gehaakt beertje en een plastic Mickey Mouse staan op de vensterbank van Timo’s kamer op de kinderafdeling. Als welkom en om het leed iets te verzachten. In het ledikant met de stalen spijlen ligt een plastic polsbandje met Timo’s naam en geboortedatum erop. De zon piept tussen de bontgekleurde gordijnen door. Op de achtergrond klinken piepjes van monitoren en de stemmen van verpleegkundigen die bespreken hoe het laatste personeelsuitje was. Of het wel of niet leuk was, kan ik niet opmaken.

 

Een verpleegkundige komt langs met een intakelijst. Een oude rot in het vak. Terwijl ze me informatie geeft over bezoekuren en openingstijden van het restaurant, scant ze de klaargelegde luiers op de juiste maat en checkt ze of er voldoende slabbetjes liggen. Ze vertelt dat ze het gehaakte beertje heeft gekocht van lokale 65-plussers, die eens in de zoveel tijd hun handwerk verkopen in de hal van het ziekenhuis. Timo mag het beertje houden. Ik voel een brok in mijn keel ontstaan.

 

Ik beantwoord vragen en geef praktische informatie over onze bereikbaarheid. Op de vraag wat de precieze reden van opname is, zwijg ik. Wat moet ik antwoorden? Mijn kind huilt non-stop? Hij weigert te drinken? Hij spuugt het kleine beetje wat hij drinkt er direct weer uit? Of zal ik vertellen dat ik al tegen de dagen opzie zodra ik opsta? Dat ik letterlijk pijn in mijn buik krijg als ik weer aan de voedingen moet beginnen. Dat ik niet slaap? Dat het steeds zwarter wordt in mijn hoofd? Dat ik heb staan schreeuwen boven het bedje van mijn allerliefste jongetje?

 

En dan huil ik. Woorden, snot en tranen vermengen zich tot een onsamenhangend verhaal van wanhoop, zorg en uitputting. De verpleegkundige komt naast me zitten en luistert totdat ik mijn relaas staak en leeg ben. Ze pakt mijn jas en tas en zegt “En nu ga je naar huis. Slapen, bijkomen. Wij zorgen voor hem en je komt morgen pas weer terug.” Ik sta op en kijk naar Timo. Hij slaapt. Zijn knuistjes liggen ontspannen naast zijn perfect ronde hoofdje. Een zonnestraal valt op zijn voorhoofd. Ik leun met mijn voorhoofd tegen de koude spijlen van zijn bed en fluister zachtjes dat het me spijt. En dat ik van hem hou. Ik voel me een verschrikkelijke moeder, omdat ik dit hoopje kwetsbaarheid achterlaat bij vreemden.

 

Maar ik ga. Terwijl ik door de ziekenhuisgang richting de uitgang loop, voel ik messcherpe steken op mijn borst. Een moeder die van haar kind gescheiden wordt. Haar kind waar ze zelf voor wil zorgen, maar wat op dit moment niet lukt. Is het falen of is het kracht om de zorg over te dragen? Misschien is het geen van beide, maar is het simpelweg hoe het nu is. En dan besluit ik me over te geven en te vertrouwen. Te vertrouwen op verpleegkundigen die uit liefde voor hun werk van hun eigen geld beertjes kopen, om de ziekenhuiskamer van zachtheid te voorzien. Ik haal adem terwijl ik de hoofduitgang uit loop. De tranen prikken, maar de frisse lucht tintelt door mijn lijf. Morgenochtend kom ik terug, zo vroeg mogelijk. Maar nu niet. Nu ga ik eerst voor mezelf zorgen.

 

Column 03 – Baby in de kliko

Column 03 – Baby in de kliko

“Marieke, kom nu naar het ziekenhuis. Wij nemen de zorg voor hem van je over. De rustige, maar adequate stem van de kinderarts klinkt door de telefoon. Ze vertelt me dat ik een tas moet pakken met kleding en toiletartikelen voor de nacht. Ik weet het. Ik ken het ritueel van een ziekenhuisopname inmiddels. “We wachten op je op de kinderafdeling. Blijf rustig, het komt goed.”

 

Wat eraan vooraf ging: Mijn hart bonkt als een razende in mijn borst. De omgeving lijkt veranderd in een wazig schemergebied waar ik niet meer wil zijn. Alleen het geluid is er nog. Het geluid dat me nu al weken achtervolgt, me uit mijn slaap houdt en zich inmiddels genesteld heeft in elke vezel van mijn lijf. Het geluid dat ik zelfs hoor als het er even niet is. Het geluid van een huilbaby. Mijn huilbaby. Mijn jongetje dat nog niet kan communiceren, maar ons zo graag iets duidelijk wil maken. Al weken achtereen huilt hij de longen uit zijn lijfje. Met een rood vertrokken gezichtje en gebalde vuistjes ligt hij in zijn ledikant. Een plek die voor hem een veilige baken had moeten zijn. Waar hij zou uitbuiken na een fles en voldaan in slaap zou vallen. Zoals je het ziet in reclames; tevreden lachende baby’s, vastgehouden door moeders met de serene glimlach van pril geluk en jong moederschap.

 

Maar niet hier. Hoe anders is de realiteit in ons huishouden op dit moment. Mijn Timo huilt zo erg dat hij de afgelopen drie maanden al twee keer ter observatie is opgenomen op de kinderafdeling in het ziekenhuis. En ook daar deed hij niets anders dan hartverscheurend brullen. Gelukkig, want ik begin als moeder bijna aan mezelf te twijfelen. Zou het aan mij liggen? Ja, ik ben gestrest. Ik heb een heftige bevalling gehad, ik slaap nauwelijks en ik zit dag in dag uit met een huilbaby. En o ja, ik heb ook nog een peuter thuis die inmiddels ook klaar is met de kleine schreeuwlelijk die ineens haar overzichtelijke leventje overhoop heeft gehaald.

Ook de artsen weten het niet. We geven mijn zoon andere melk, hij krijgt medicatie tegen reflux, ik bezoek de osteopaat en ik regel zelfs een healing op afstand. Alles probeer ik, in de hoop dat het huilen stopt. Niks helpt.

 

En dan ineens is de radeloosheid groter dan ik hebben kan. De vier muren van ons huis voelen als een gevangenis en de schelle tonen van het huilen zouden niet misstaan als martelmethode. Zodra ik ’s ochtends opsta, kan ik alleen maar hopen dat de dag snel voorbij is. Of nog liever dat hij direct weer overgaat in de nacht. Maar er is geen keuze en het leven moet geleefd worden. Dus ook deze dag ga ik met lood in mijn schoenen aan, in de hoop dat vandaag alles anders zal zijn. En dan ineens raak ik mezelf kwijt en sta ik te schreeuwen tegen dat kleine hulpeloze mannetje. Ik schreeuw dat hij moet stoppen en dat hij ons gek maakt. Ik voel blinde paniek door mijn lijf gaan en terwijl ik sta te trillen op mijn benen, begrijp ik dat er ouders zijn die hun kind iets aandoen. Want bijna ben ik er ook toe in staat. De radeloosheid en de vermoeidheid zijn zo allesomvattend, dat mijn ratio het lijkt te verliezen. Bijna, want ik realiseer me dat ik op dit moment niet meer in staat ben om voor mijn eigen kind te zorgen.

 

In de gang laat ik me op de grond zakken en haal mijn mobiel uit mijn zak. De tranen stromen over mijn wangen. De kinderarts die onze wanhoop al eerder zag, had me ooit haar mobiele nummer gegeven. Ik bel haar en spreek de woorden uit, waarvan ik nooit had gedacht ze uit te spreken. “Dokter, ik trek het gehuil niet meer. Ik ben bang dat ik hem zo in de kliko gooi.” Ik meen mijn woorden. Het lijkt de enige uitweg. En de arts voelt dat het serieus is. “Wat goed dat je belt. Door mij te bellen, bescherm je je baby en dat maakt je een goede moeder.”

Ik pak mijn tas en mijn baby en rij naar het ziekenhuis.

 

Chill time

Chill time

Bergen werk verzetten; vrouwen zijn er kampioen in. Ik ook. Als ik terugblik om de laatste paar weken, moet ik bijna lachen om mezelf. Ik ben niet alleen Maison M aan het uitbouwen en promoten, maar daarnaast ben ik ook betrokken bij de opstart van een nieuwe particuliere middelbare school. Een prachtige ervaring, maar ook een enorme klus. En hoewel het niet “mijn school” is, voel ik me toch verantwoordelijk en wil ik dat het een succes wordt. En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, ben ik ook gestart met een opleiding journalistiek.

In de praktijk betekent dit dat ik elk vrij moment werk, laat ga slapen en alle dingen waar ik van ontspan resoluut aan de kant heb gezet. Wanneer je je werk leuk vindt, voelt het niet als werken, toch? Ik kan in ieder geval bergen verzetten als ik in zo’n positieve flow zit.

Maar toch laat mijn lichaam zich niet voor de gek houden. Ik val onrustiger in slaap, heb een stramme rug en vastzittende schouders. Ik wuif het weg met het feit dat ik veel uur achter de laptop zit. Maar toen ik vanmorgen bij de fysio op de bank lag, merkte ik dat ik ook gewoon moe was. Hoe positief en succesvol alles ook is momenteel, het vraagt toch veel van body en mind. Juist door even stil te staan, komt er ruimte om te voelen hoe het echt gaat. Op wilskracht kom je een heel eind, maar wat heb je eraan als je ondertussen je lichaam overvraagt?

Dus nu schakel ik terug van de vijfde naar de vierde versnelling. Want ook in de vierde versnelling ben ik nog hartstikke productief, maar een moment van rust zorgt ervoor dat ik kan opladen. En tijdens die oplaadmomenten poppen juist de creatieve ideeën op waarop ik daarna weer verder kan bouwen. Dus vanmiddag is het me-time. Even geen werk, maar een kop thee en een tijdschrift. Even helemaal niks…

Column 02- De splinters van de realiteit

Column 02- De splinters van de realiteit

Verbijsterd kijkt Alexander naar de andere kant van de slaapkamer. Zijn ogen glijden achtereenvolgens naar de mobiele telefoon die aan diggelen op de grond ligt en naar de uitsparing in de muur met de vorm van een I-phone 6. Hij moet plat tegen de muur aan zijn gekomen, want de contouren van de telefoon zijn perfect zichtbaar in de witte gipswand. Als ik het nog eens zou proberen, zou het nooit meer zo lukken. Niet dat ik het zo heb uitgedacht hoor. Sowieso is denken iets wat momenteel niet zo best gaat. Het slaapgebrek van de afgelopen tijd zorgt voor een hoofd vol watten. Wat zal ik slapen op een nacht? Drie à vier uur? Veel meer zal het niet zijn.

 

Timo heeft nog steeds elke drie uur voeding nodig. Acht flessen per dag en waarvan dus ook drie flessen tussen middernacht en ’s ochtends vroeg. Het tijdstip waarop mensen zonder baby slapen óf in de kroeg staan. Maar ik niet, ik zit in het holst van de nacht gewapend met een fles, in de hoop dat mijn minimannetje eindelijk richting tweeëneenhalve kilo zal gaan. Maar hoe hard hij zijn fles ook nodig heeft, hij lijkt hem niet te willen drinken. Na een paar slokken draait hij zijn hoofdje weg en begint hij te huilen. Ik blijf proberen, maar het ritueel herhaalt zich: een paar slokken, wegdraaien, huilen, even rustig worden en weer opnieuw een poging wagen.

 

Ik varieer met verschillende soorten flessen; spenen die op tepels lijken, flessen die vacuümvrij voeden, flessen waarin de voeding niet oxideert. Noem het, ik heb het geprobeerd. Ook wissel ik op advies van het consultatiebureau van voedingshouding; Timo ligt op mijn linkerarm, rechterarm, in een voedingskussen of juist recht voor me, tegen mijn gebogen benen aan. Maar niks van dat alles is de magic tric. En als alle opties getest en niet effectief bevonden zijn, krijg ik het advies om de voeding te gaan lepelen. Hapje voor hapje, haast druppel voor druppel, krijgt mijn kleine man zijn melk. Een uur ben ik bezig met één voeding. Een heel uur! En dat acht keer per dag. Het voeden van mijn zoon is een fulltime baan geworden. Een veertigurige werkweek, naast zijn verdere verzorging, de opvoeding van mijn peuterdochter, het huishouden en de boodschappen…

 

Met een steeds grotere knoop in mijn maag begin ik telkens weer aan dat ellenlange uur en vraag ik me af hoe ik dit ga volhouden. Ik verlang terug naar de tijd dat ik mijn dochter flesjes gaf en voel nog dat warme tevreden lijfje tegen me aan. Met gestage ritmische slokken dronk ze in een mum van tijd haar fles leeg. Nooit heb ik me destijds gerealiseerd dat er baby’s zijn die niet willen drinken. Het was zo vanzelfsprekend. Toen. Mijn gedachten gaan tijdens de repeterende voedingsuren alle kanten op. Ligt het aan het feit dat ik geen borstvoeding kan geven? Voelt hij mijn stress? Ben ik een slechte moeder?

 

En dan gebeurt het. Ik lig op bed en ik weet het niet meer. Onrust kruipt vanuit mijn benen omhoog en mijn handen ballen zich tot vuisten. Ik weet niet of ik moet huilen of schreeuwen. Misschien wil ik het wel allebei tegelijk. Ik wil vluchten, maar kan me niet bewegen. Ik wil weg, maar dat kan niet, want ik moet zorgen. Vanuit mijn tenen ontstaat iets wat het midden houdt tussen een huilbui en een schreeuw. Terwijl ik de wanhoopskreet laat ontsnappen, pak ik zonder dat ik het doorheb mijn I-phone en werp hem blindelings tegen de muur. En Alexander kijkt. Verbijsterd, maar ook vol van begrip. Begrip voor de splinters die neerkomen op de grond. Splinters van een idylle die verworden is tot een ruwe realiteit, waarvoor niemand je van tevoren waarschuwt.

Column 01 – een jongetje in een plastic bakje

Column 01 – een jongetje in een plastic bakje

Stel dat je van bovenaf in de ziekenhuiskamer kon kijken waarin ik lag, dan zou je het volgende zien:

 

Ik: vrouw, half dertig, donkerblond haar, net bevallen, lijkbleek, in de ene arm een infuus met vocht en in de andere arm een zak bloed. Bloed van een ander, omdat er uit mij dusdanig veel weggevloeid was, dat een transfusie noodzaak was. Ik kijk alleen naar links, waar de infuuszak met heldere vloeistof hangt. Een blik naar rechts verdraag ik niet, het idee van bloed van een vreemde maakt me wee in mijn maag.
Naast me: een plastic bakje met daarin een heel klein baby’tje. Timo weegt net twee kilo, heeft beentjes als luciferhoutjes en past met gemak in één hand. Zijn pakje maat 46 slobbert om zijn lijfje. Maar wat is hij mooi. Met de twee kuiltjes in zijn wangen heeft hij direct mijn hart veroverd. Ik staar naar hem en ben verwonderd dat zoiets kleins zo mooi en gaaf kan zijn. Terwijl de zwarte vlekken voor mijn ogen dansen, bedenk ik me dat we over een paar dagen thuis zullen zijn en dat alles dan goed komt. De herinneringen aan de moeilijke zwangerschap zullen plaats maken voor nieuwe herinneringen, zorgeloos en roze gekleurd door de roes van het prille moederschap. In gedachte lig ik met hem op de bank uren te knuffelen, geeft mijn peuterdochtertje hem kusjes en leven we nog lang en gelukkig.

 

But hell no, wat gaat het anders worden. Zo zwaar, dat als je me dat in die ziekenhuiskamer op die bloedhete dag in juli, zou hebben verteld, ik je voor gek zou hebben verklaard. Als ik daar had geweten dat mijn jongetje binnen een jaar een sonde zou hebben of dat we de keuze zouden moeten maken of we hem uit huis zouden laten plaatsen, was ik terplekke ingestort. Gelukkig maar, dat de toekomst nog een onbeschreven blad was. Een tabula rasa waarop ik plannen kon maken van een mollige baby die tevreden aan flesje lag te drinken of een vrolijke peuter die op een loopfiets door het huis zou racen.

 

Als je van bovenaf naar me kon kijken, zou je een moeder zoals vele anderen hebben gezien. Een moeder met ideeën, plannen en dromen voor de toekomst. Een moeder die zou genieten, maar die ook weleens uit haar slof zou schieten door de gebroken nachten en door te weinig tijd voor zichzelf. Een moeder die het graag goed zou willen doen voor haar kinderen, man, baas, ouders en vriendinnen. Een moeder voor wie de toekomst zich uitstrekt als een onontgonnen pad van duizend-en-één mogelijkheden en die niet kan vermoeden dat dat pad een route van ziekenhuis naar ziekenhuis zou worden.

Never a dull moment

Never a dull moment

Hoewel het ogenschijnlijk even wat rustig was op de Maison M pagina, is er behind the scenes een heleboel gebeurd. Zo heb ik afscheid genomen van mijn oude werkgever, met pijn in mijn hart, want wat heb ik er fijn gewerkt. Maar soms moet je deuren sluiten, zodat er geen deuren, maar poorten open kunnen gaan. En ik kan je vertellen; die staan open!

Columnist voor Famme Baby

Niet alleen heb ik een prachtige kans gekregen om bij te gaan dragen aan een totaal vernieuwend onderwijsconcept. Ik mag daarnaast gaan schrijven als columnist voor Famme Baby. And damn, I love it!

De allereerste open dag van een vervolgstudie die ik ooit bezocht was die van de School voor Journalistiek. Om allerlei totaal verkeerde redenen (iets met een vriendje dat in Maastricht ging studeren en ik toen dus ook naar Maastricht wilde) koos ik een andere studierichting. Maar oude liefde roest niet -en dan heb ik het dus niet over het toenmalige vriendje- dus deze kans voelt als een diepgekoesterde wens die in vervulling gaat.

Schrijven, schrijven, schrijven; dat is wat ik aan het doen ben. Allereerst wil ik binnen twee weken mijn website in de lucht hebben, dus vul ik mijn webpagina’s met mooie, inspirerende workshops en achtergronden. Daarnaast schrijf ik een columnreeks voor Famme Baby. Waar die over gaat hou ik nog even voor me. Maar het is een verhaal vanuit het diepst van mijn hart, waarmee ik een heleboel andere harten hoop te gaan raken. Dus work in progress, nog even geduld…

Marieke