Verbijsterd staar ik de medewerkster van de slagerij aan. Heb ik dit nu echt goed gehoord? Maar voordat ik verder kan twijfelen over eventuele wanen in mijn hoofd, zegt ze het nog een keer. “Best makkelijk toch, zo’n sonde? Hoef je tenminste nooit meer eten te geven. Hup, spuit erin en klaar.” Zwijgend pak ik mijn portemonnee, betaal en duw de kinderwagen naar buiten. Timo kijkt vrolijk naar het plakje worst in zijn handen, dat hij van dezelfde slagersvrouw kreeg.

Ik realiseer me steeds meer dat je je maar zo weinig kan wapenen tegen de grilligheid van het leven. Hoewel het lijkt alsof geluk maakbaar is, zijn er zoveel dingen die je simpelweg niet bedenkt en in de hand hebt.
Toen ik aan kinderen begon, had ik er natuurlijk nooit bij stilgestaan dat ik een ziek kindje zou kunnen krijgen. En toen Timo steeds vaker ziek werd, had ik ook niet bedacht dat je een zorgenkind zonder diagnose kon krijgen. En bij het plaatsen van zijn eerste sonde, had ik zeker niet kunnen bedenken hoe de buitenwereld daarop zou reageren.

In eerste instantie waren het de vragende blikken waar ik het meest last van had. Ook nu nog voel ik mensen kijken en zie ik ze elkaar aanstoten. Wanneer mijn blik die van hun ontmoet, kijken ze weg of zijn ze ineens verdiept in hun telefoon. Vraag het dan gewoon, roept alles in mij. Vraag en ik vertel je wat er aan de hand is. Maar kijk niet zo. Ik ben trots op mijn jongetje en hij is zoveel meer dan een klein mannetje met een kaal hoofd en een sonde. Hij heeft gewoon nog niet zoveel haar, dat had zijn zus ook niet. Tegelijkertijd realiseer ik me dat je niet zomaar aan een wildvreemde vraagt wat er aan de hand is. Ik kijk zelf ook als ik iets afwijkends aan iemand anders zie. Dat is nu eenmaal hoe het gaat.

Maar soms zijn er dagen dat ik het niet trek. Dat ik de priemende blikken in mijn rug niet verdraag. Dan blijft ik thuis. Als ik er ’s nachts talloze keren uit ben geweest, als Timo wederom zijn volledige voeding eruit heeft gegooid, als ik radeloos ben van de zorgen en het niet weten wat er toch aan de hand is met mijn jongetje… Op die momenten is de buitenwereld te confronterend en kies ik de weg van de minste weerstand.

Vandaag niet. Na de slager loop ik door naar het koffietentje op de hoek. Ik bestel een latte, zoek een bankje in de zon en sluit mijn ogen heel even. De najaarsstralen verwarmen mijn gezicht. Als ik mijn ogen opensla, staat er een oudere dame naast Timo’s kinderwagen. In onvervalst plat Amsterdams begint ze tegen hem praten. “Hé dappere dodo, wat ben jij een stoer kereltje.” Ze werpt hem een glimlach toe en loopt dan door. Nieuwsgierig kijkt Timo haar na. Ik kijk naar hem en een golf van trots gaat door mijn lijf. Want hij is toch mooi mijn dappere dodo en dat mag heel de wereld weten.