“Goed, dank voor het telefoontje.” Ik hang de telefoon op en zak op de rugleuning van de bank. Ik staar naar de grijze lucht buiten en laat de boodschap van de kinderarts op me inwerken. Timo heeft geen coeliakie. Enerzijds fijn, het bespaart een heleboel gedoe. Anderzijds verlang ik zo ontzettend naar een diagnose. Een houvast, zodat ik een beetje beter weet wat de toekomst gaat brengen, waar ik me op moet voorbereiden. Maar nu dobberen we als gezin weer rond op de zee van onwetendheid en niet gestelde diagnoses.

Ondertussen gaat het overgeven onverminderd door en blijft Timo – ondanks de sondevoeding – te klein en te mager.

 

Hoe houd je je als moeder staande wanneer je de zorg moet dragen voor een ziek kind, maar ook voor de rest van je gezin? Hoe combineer je deze zorgtaak met je werk? En met je sociale leven? Wanneer schrap je verantwoordelijkheden en wanneer doe je dat bewust niet? Ik weet het soms niet en voel me de laatste tijd steeds vaker als een wandelaar op het Wad. Ik moet door, maar mijn benen worden naar beneden gezogen en elke stap vooruit kost meer en meer moeite.

 

Ik werk nog, ondanks dat mijn agenda gevuld is met geplande en ongeplande ziekenhuisopnames. Het feit dat ik altijd moet puzzelen en schuiven met afspraken, wint het vooralsnog niet van de voldoening die ik uit mijn werk haal. De drie dagen dat ik niet alleen maar moeder van een ziek kindje ben, maar ook werknemer, collega en gewoon Marieke, maken dat ik de zorgtaak thuis beter kan dragen. Ik praat op mijn werk bewust niet veel over wat er thuis allemaal aan de hand is, juist omdat ik er ook even niet aan wil denken.

 

Maar zo langzamerhand begint de zwaarte van het zorgen zijn tol te eisen. Ik ben zo moe, ik hoest onafgebroken en heb om de haverklap koorts. Paracetamol koop ik in grootverpakkingen en mijn sociale leven is een slap aftreksel van wat het ooit was. Wanneer ik met vriendinnen eet of in de kroeg sta, ben ik er maar half bij. Mijn oren suizen, er zitten watten in mijn hoofd en ik volg de gesprekken nauwelijks. Het ergste van alles vind ik dat ik niet meer echt kan lachen. Ik voel geen vrolijkheid en kan me niet meer herinneren wanneer ik voor het laatst echt lol heb gehad. De lach die ik soms weet te forceren is er een van weggedrukte tranen. Het is een lach die de krop in mijn keel naar beneden moet duwen. Want voor tranen is er nu simpelweg geen ruimte. Ik weet dat als ik nu toegeef aan mijn angst en verdriet er voorlopig geen weg terug is. En ik moet nog blijven staan, overgave is geen optie. Maar soms twijfel ik of overeind blijven het juiste is om te doen. Ik weet het niet. Zolang er geen uitweg en geen zicht op betere tijden is, zal ik doorgaan en een glimlach forceren.

 

Maar nu laat ik me op de bank zakken en aanschouw de herfstlucht. De grijze wolken trekken in rap tempo voorbij. De takken van de boom zwiepen wild. Terwijl de bladeren van de takken gerukt worden, plenzen er dikke druppels tegen het raam. Buiten stormt het, terwijl ik zelf doe alsof het nog steeds lente is. Nog even, zolang het nog lukt.