Daar ligt hij in z’n ziekenhuisbed met een pleister in de vorm van een hartje op zijn wang. Als ik niet beter zou weten, zou ik het grappig hebben gevonden. Of schattig. Maar nu ik weet dat er onder dat hartje het slangetje van een neussonde zit, breekt mijn hart van verdriet en angst. Hoe akelig moet dit voor een baby van een half jaar aanvoelen? En hoe moet ik hem nou knuffelen? Straks duw ik per ongeluk tegen het slangetje aan of erger nog, trek ik hem er weer uit en moet de sonde opnieuw ingebracht worden. Sinds ik zijn oorverdovende gehuil heb gehoord bij het inbrengen van ervan, kan ik alleen maar hopen dat hij dit niet nogmaals hoeft te ondergaan.

Timo krijgt een sonde, om te voorkomen dat hij uitdroogt. Wie van jullie blijft erbij?” Alexander moet de paniek in mijn ogen hebben gezien en antwoordt resoluut dat hij dat zal zijn. Ik knik zwakjes en wacht op de gang voor de deur van de behandelkamer. Achter de deur hoor ik geroezemoes van stemmen van de twee verpleegkundigen die op dit moment met mijn kind bezig zijn. De plotselinge gil van Timo verraadt dat het daadwerkelijke inbrengen van de sonde begonnen is. Er lijkt geen eind te komen aan zijn onbedaarlijke gehuil. De geluiden uit de behandelkamer vullen de lege ziekenhuisgang. Ik weet niet of ik wil blijven staan of zitten. Ik sta onvast, maar zitten voelt niet juist nu mijn kind pijn lijdt en mijn man hem in de behandelkamer zo moedig bijstaat. Gaan zitten voelt als verraad aan beiden. Blijven staan is mijn geringe bijdrage aan het geheel. Dus ik sta, want staan is het meest betekenisvolle wat ik nu kan doen.

Na de hartverscheurende herrie is het ineens stil. De deur gaat voorzichtig open en Alexander komt met Timo naar buiten. Timo met een pleisterhartje op zijn wang en een slangetje in zijn neus. Alexander met een blik in zijn ogen die het midden houdt tussen ontreddering en verdriet. We kijken elkaar een moment aan en dan glijdt mijn blik naar het kleine hoopje ellende, dat zijn hoofdje heeft neergelegd op Alexanders schouder. Ik leg mijn hoofd op zijn andere schouder en sla mijn armen om mijn mannen heen. Zo staan we in die lege ziekenhuisgang. We blijven staan en voelen alleen elkaar. We blijven staan totdat we alle drie de kracht hebben om terug te gaan naar Timo’s kamer, waar we ineens ouders van een kindje met een sonde zijn. En terwijl we zo staan, verleggen we weer een grens. Want dat is wat je doet als ouder; je rekt grenzen op die je vóór het ouderschap niet eens voor mogelijk had gehouden. Zonder het uit te spreken weten we allebei dat we ook dit weer samen aan zullen gaan.